Het gebeurt me vaker dan ik wil toegeven.
Je loopt naar een kamer. Of nou ja — je probeert het. Maar halverwege word je aangesproken. “Heb je even?” Natuurlijk.
Een collega. Een vraag. Een infuus. Een medicatiecheck. Een telefoontje. Een bed dat verschoond moet.
En twintig minuten later sta ik midden in de gang met een mandje in m’n hand en geen flauw idee meer waar ik naartoe ging. Volledig blanco. Uitgelogd. Hersenen afgemeld.
Dan zeg ik het maar gewoon:
“Sorry, ik was er al uit.”
Gelukkig kijken collega’s dan niet gek op. Sterker nog, meestal krijg ik een geruststellend knikje en een: “Same.” Of nog beter: “Ik liep net met de bloeddrukmeter naar de koffiekamer, geen idee waarom.”
Het is een soort collectieve verdwaling. We hebben allemaal van die momenten waarop ons hoofd al op vijf plekken tegelijk is, en onze voeten ons achterna hobbelen — met een lichte vertraging.
En toch komt het altijd weer goed.
Iemand herinnert je eraan. Je ziet ineens een naam op een medicatiebriefje. Of je denkt: oh ja, kamer 14… die sondevoeding!
Soms denk ik: mijn brein is als de medicatiekar. Rammelt, volgeladen, maar als je het systeem eenmaal snapt, werkt het eigenlijk verrassend goed.
En anders is er altijd wel een collega die zegt:
“Kom, we doen het samen. Ik weet het ook niet meer.”
Seraya (38) is verpleegkundige in een perifeer ziekenhuis. In haar persoonlijke en nuchtere columns deelt ze elke 2 weken momenten van ontroering, herkenning en humor uit het zorgleven.