Zes woorden die ik mezelf zo vaak heb horen zeggen dat ik me er haast niet meer van bewust was. Tot ik vorige week met een kop thee in de koffiekamer zat, en een jonge collega precies die woorden uitsprak. Met een haast verontschuldigende blik erbij, alsof ze het zelf ook stom vond klinken.
De situatie was niet uitzonderlijk. Iemand had een infuus dat piepte, de familie stond ongeduldig op de gang, en de eerstverantwoordelijke verpleegkundige was net even weg. Dus deed ik wat nodig was. Ik liep mee, stelde gerust, controleerde het infuus en gaf een glas water. Niet omdat het moest, maar omdat het zo hoort.
En toen ik weer ging zitten, dacht ik: we zeggen dat zinnetje vaak als een soort dekmantel. Alsof we willen aangeven dat we heus wel betrokken zijn, maar óók grenzen hebben. En dat snap ik. Maar als we eerlijk zijn: de patiënt weet niet of je zijn “eigen verpleegkundige” bent. Die ziet gewoon iemand in een uniform, en verwacht zorg. Terecht.
Sindsdien probeer ik het niet meer te zeggen. Het is namelijk wél mijn patiënt. Omdat we samen dat team vormen. Omdat we die afdeling met elkaar draaiende houden. En omdat zorg geen hokjeswerk is.
En ja — ik maak soms ook fouten. Laat infusen piepen. Vergeet dat iemand dorst heeft. Maar één ding probeer ik wél goed te doen: aanwezig zijn. Ook als het even niet “mijn patiënt” is.
Seraya (39) is verpleegkundige in een perifeer ziekenhuis. In haar persoonlijke en nuchtere columns deelt ze elke 2 weken momenten van ontroering, herkenning en humor uit het zorgleven.![]()